Het handelsrecht in de praktijk

Het handelsrecht in de praktijk

Wet opheffing verpandingsverboden (wijziging artikel 83 Boek 3 BW)

Sinds 1 juli 2025 is het zogenaamde verpandingsverbod afgeschaft. Voorheen stond in het oude en inmiddels gewijzigde wetsartikel 3:83 lid 2 BW dat de overdraagbaarheid van vorderingsrechten door een beding tussen schuldenaar en schuldeiser kon worden uitgesloten.

Zo kon voorheen bedongen worden dat leveranciers hun vorderingen op klanten niet konden overdragen of verpanden aan andere banken of financiers als zekerheid voor een lening. Het nadeel was dat hierdoor een beperking in de financieringsmogelijkheden optrad. MKB-bedrijven zullen doorgaans gemakkelijker en sneller een lening van de bank krijgen wanneer zij (meer) onderpand kunnen aanbieden. In de praktijk betekende het verpandingsverbod een belemmering voor het verkrijgen van een financiering en dus ging dat ten koste van de liquiditeit en de groei van een bedrijf.​

Met de nieuwe wetswijziging mogen bedrijven voortaan hun vorderingen, die voortkomen uit de uitoefening van een beroep of bedrijf, overdragen of verpanden voor financieringsdoeleinden. Dit heeft als voordeel dat er gemakkelijker gefinancierd kan worden en dat komt de liquiditeit van een bedrijf ten goede.

Er is voor bestaande contracten waar eerder al een verpandingsverbod werd overeengekomen een overgangstermijn bepaald van 3 maanden, zodat eerst na 1 oktober 2025 ook voor die contracten geldt dat de verpandingsverboden alsdan nietig zullen zijn. Er gelden echter wel een aantal uitzonderingen op de nieuwe soepeler regels. Zo is het bijvoorbeeld nog steeds voor banken mogelijk om overdraagbaarheid en verpanding van bepaalde banksaldi (betaal- of spaarrekening) uit te sluiten op grond van de Algemene Bankvoorwaarden.

Om rekening te houden met de belangen van de schuldenaar, die vaker geconfronteerd kan worden met een nieuwe schuldeiser of pandhouder die wil innen, is in de veranderde wet aan artikel 3:94 BW en ook artikel 3:239 BW een nieuw lid 5 toegevoegd. Dit vijfde lid schrijft voor dat bij overgang of verpanding van vorderingen zoals bedoeld in het nieuwe artikel 3:83 lid 3 BW, de mededeling steeds schriftelijk moet plaatsvinden. Dit schriftelijkheidsvereiste geldt niet met betrekking tot de vorderingen die in het nieuwe lid 4 worden uitgezonderd. Ten aanzien van die vorderingen geldt, zoals gezegd, dat deze bijvoorbeeld door een beding in de Algemene Bankvoorwaarden onoverdraagbaar of niet-verpandbaar gemaakt kunnen worden, waar de bank dan weer bescherming aan kan ontlenen.

Heeft u nog vragen over de verpanding van bijvoorbeeld uw vorderingen (debiteuren), neem dan contact op met Leroux Advocatuur.

Comments are closed.